Het zwemmen van vissen

22juni2011
Auteur: Susanne Driessen, EZNC
Na de uitleg over voedselverwerking bij vissen volgt hier een stuk over het zwemmen van vissen. De vorm van een vis (grootte, verhouding hoogte-breedte, spiermassa) bepaalt wat voor een specifieke vis de meest gunstige manier van zwemmen is.
Er worden 3 zwemvormen onderscheiden:
Aalvorm: lichaamsgolven van kop naar staart (S vorm)
Carangiform (caranx = horsmakreel): staart (stuk na anus) beweegt (S/C vorm)
Tunniform (tuna = tonijn): alleen staartvin beweegt, rest is stijf (C vorm)

Vislarfjes (net uit het ei) bewegen in S vorm. Naarmate ze ouder worden verandert het zwemmen meer richting C vorm, al blijven sommige soorten altijd in S vorm zwemmen.

Voor een klein visje is het water relatief “dik”: stroperig. Dit maakt het lastig om vooruit te komen. Met een S vorm “wiebelt” het visje zich door het water heen. Bij gevaar (noodzaak om snel weg te komen) is er een trucje: het visje kromt zijn lichaam (sterke C vorm) en “schiet” daaruit los als een elastiek en kan zo een snelle start maken.
Een grote vis die in C vorm zwemt, “slaat” zichzelf het water door, wat krachtiger is. Bovendien is het water door de grootte van de via ook relatief minder stroperig.

Een tonijn zwemt alleen met de staartvin. Het lichaam is zeer gestroomlijnd van vorm, wat nog eens versterkt wordt door de stijfheid. De staart is hoog en smal.
De tonijn heeft veel rode spiervezels (voor lange prestaties).
Dit is een echte superstayer: geschikt voor economisch (efficiënt) en snel zwemmen.

Een snoek zwemt met de staart. Het lichaam is gestroomlijnd, met een grote staartvin waarmee grote snelle slagen gedaan worden, wat niet lang volgehouden wordt. De spiervezels zijn wit (voor korte snelle prestaties).
Dit is een echte supersprinter: een gespecialiseerde versneller, geschikt voor het liggen in hinderlagen.

Een meerval heeft een langgerekt, gestroomlijnd lichaam, met een vinzoom (lange vinstrook boven- en onderlangs het lichaam, in plaats van losse rug- en buikvinnen). Het hele lichaam golft tijdens het zwemmen (S vorm). Een meerval is een bodembewoner die stukjes zweeft in het water, op zoek naar voedsel. Langere tochten zijn goed vol te houden (veel rode spieren) maar niet efficiënt door de S vorm.

Een vlindervis heeft een kort, plat, hoog lichaam (schijfvormig) en is daarmee snel wendbaar om z’n zwaartepunt. Alle vinnen worden apart van elkaar ingezet, en zo zijn kleine manoeuvres goed te doseren. Dit is een gespecialiseerde manoeuvreerder.

In open, helder water vind je vooral lange afstandsjagers, vaak met veel zuigcapaciteit (om snel op voedsel af te zwemmen en dan de afstand verder te verkleinen door te zuigen). In complexe omgevingen (koraalrif, wierbos ed.) vind je veel “struikrovers” en selectieve eters.